Lycophyta
De huidige lycophyten vormen een kleine groep planten die voornamelijk uit wolfsklauwen en biesvarens bestaat. Veel van deze planten hebben een op het eerste gezicht mosachtig uiterlijk. Hoewel ze in moderne floras slechts een bijrol vervullen, kennen de lycophyten een lange geschiedenis waarin ze een belangrijke component van de vegetatie vormden. Met Baragwanathia longifolia uit het Boven Siluur van Australië is het ook de oudste groep vaatplanten die nog huidige representanten kent.
Fragmenten van lycophyten komen vergeleken met andere plantfossielen vrij algemeen voor in Devoongesteente. De lycophyten waren dan ook waarschijnlijk goed vertegenwoordigd in de floras van deze periode. Het gaat vaak om kleine, kruidachtige planten.
Tijdens het Carboon beleefde de groep haar hoogtijdagen. Bosvormende lycophyten die tot wel 50 meter hoog konden worden, de schubbenbomen en zegelbomen, domineerden toen het moerassige landschap. Hoewel fossielen van deze planten algemeen voorkomen op de storthopen van oude kolenmijnen, bestaan deze voornamelijk uit losse onderdelen (losse takjes en bladeren, stukken van bast, wortels en sporenkegels). Om met dergelijke fragmenten om te kunnen gaan hebben wetenschappers ze ieder een eigen naam gegeven. Zo heten de wortels Stigmaria, wordt de bast Lepidodendron (spiraalsgewijs-) of Sigillaria (rijgewijs gerangschikte littekens) genoemd en staan de sporenaren bekend onder namen als Lepidostrobus en Flemingites.
Veranderingen in tektoniek leidden tegen het einde van het Carboon tot grootschalige opdroging van de moerassen. Omdat de grote boomvormige lycopoden afhankelijk waren van een vochtig klimaat voor hun voortplanting, namen hun aantallen hierdoor sterk af. Alleen in China hielden de grote lycopoden het nog wat langer vol, maar ook daar zijn ze uiteindelijk in het Midden Perm uitgestorven.
Het vroege Mesozoicum kende een groep vroege leden van de Isotales. Waar de meeste planten zware verliezen leden, kwamen deze planten, bekend als Pleuromeia (tot 3 meter hoog) juist sterk op na de Perm-Trias extinctie. Ze bestonden uit een onvertakte stam bedekt met lancetvormige bladeren die tot wel 10 cm lang konden worden. De basale delen van de stam verloren hun blad, waardoor Pleuromeia vaag wat van een palm weg heeft. Ze vormden de dominante vegetatie van kustvlakten en deltamillieus gedurende het Trias. Hoewel het fossiel bewijsmateriaal fragmentarisch is, wordt gedacht dat de biesvaren-achtigen later in het Mesozoicum en Cenozoicum welliswaar kleinere, maar nog steeds vrij algemene planten bleven.
Fossielen en locaties voor Lycophyta bekijken
Met dank aan Tim Wolterbeek voor het schrijven van de tekst.
Feedback
Doneer
Wij zijn geheel afhankelijk van donaties. Daarom vragen wij onze gebruikers ons te helpen.