Bij het kleine dorpje Quintanilla la Ojada, op de nordelijke flank van de Vienda bergrug, zijn twee zandgroeves waarin een successie van zanden, zanderige dolomieten en kleien van Santoniaan tot Daniaan ouderdom zijn ontsloten. In sommige lagen, vooral in de 'lag-deposits' aan de basis van de dolomitische zanden, kunnen redelijke hoeveelheden haaientanden gevonden worden.
De successie in de groeves is als volgt: in the onderste groeve vind men aan de basis de bioclastische kalkzanden van de Tubilla del Agua Formatie(laat Santoniaan-vroeg Campaniaan), gevolgd door de non-mariene kwartszanden van de 'Rioseco facies' (Campaniaan-vroeg Maastrichtiaan). De Rioseco facies (~20-60 m dik) wordt opgevolgd door de 'conglomeraten' en zanderige dolomieten van de Valdenoceda Formatie (~30-40 meter dik; Vroeg Maastrichtiaan-Laat Maastrichtiaan). Vooral in de 'lag-deposits' van de zanden zijn redelijk veel vertebraten fossielen te vinden. De Valdenoceda Fm wordt opgevolgd door de kleien van de Sobrepena Formatie (~30m dik; Laat Maastrichtiaan) en de dolomitische mergels van de Escano Formatie (Daniaan).